afslag ANGKOR

documentair project
2003/2004
tekst en beeld Linus Harms
WERELDWIJD TOERISME is een snel groeiend fenomeen. Het is een belangrijke factor in het proces van globalisering. Plaatsen die luttele jaren geleden nog als uithoeken van de aarde beschouwd werden, zijn voor velen bereikbaar geworden. Het eeuwenoude tempelcomplex Angkor in Cambodja is een voorbeeld van zo’n plaats. De schoonheid van haar architectuur en de verstilde, magische sfeer van de omringende natuur spreken velen tot de verbeelding. Sinds eind jaren 90 vormt werelderfgoed Angkor het decor van explosief groeiend toerisme in een land dat tot de armste van de wereldgemeenschap behoort.
Vanaf 1996 verbleef ik met enige regelmaat in Cambodja. Naast reportages voor verschillende hulporganisaties, maakte ik ook ‘stof en geest, licht en strijd’; een serie waarin het het accent ligt op de schoonheid, sereniteit en cultuurhistorische waarde van Angkor.
In de zomer van 2004 voltooide ik het project ‘afslag ANGKOR’, waarmee beoogd wordt bewustwording te stimuleren van de effecten van (westers) toerisme naar Cambodja. Het daarop volgende jaar werd ‘afslag ANGKOR’ getoond door middel van exposities, presentaties en publicaties.
Nu de groei van het toerisme naar Angkor inmiddels elke verwachting heeft overtroffen, is het thema actueler dan ooit. Cambodja is echter niet het enige land dat te maken heeft met opkomend massatoerisme; het project ‘afslag ANGKOR’ behandelt een universeel thema. Voldoende aanleiding om beeld en tekst in boekvorm samen te vatten. Door ook de serie ‘stof en geest, licht en strijd’ in dit boek op te nemen, probeer ik te laten zien dat het willen ervaren van een dergelijke schoonheid tevens een verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Hieronder een beknopte weergave van tekst en beeld uit het boek.

‘Sir, you buy cold drink!’, ‘Madaaam, you buy T-shirt?’, ‘Sir, you buy postcard!’ Weer terug in het guesthouse, echoën de geluiden van een dag in de tempels nog lang na. Voor wie langer dan een paar dagen in Angkor verblijft, zijn de uitroepen uit tientallen vrouwen- en kinderkelen onlosmakelijk verbonden met het beeld dat de tempels op het netvlies achterlaten. Bij het binnengaan en verlaten van vrijwel elk van Angkor’s heiligdommen, wordt de bezoeker er nadrukkelijk aan herinnerd dat Cambodja’s belangrijkste erfgoed van grote economische betekenis is voor de lokale bevolking. Vanuit strategisch bij de toegangspaden geplaatste kraampjes wordt op luide toon om de gunsten van de toerist gestreden. Behalve gekoeld water, frisdrank en bier, staat bij de meeste stalletjes ook een ruime keuze aan voedsel op het menu. De bezwete toerist die neerploft bij een kraampje dat toevallig géén fried rice with pork of fried noodles with vegetables serveert, hoeft niet op zoek te gaan naar een stalletje waar hij zijn honger wél kan stillen; ondanks grote concurrentie zien de uitbaatsters er geen been in de bestelling even snel bij de buurvrouw te halen. Bij de verkoop van souvenirs is het niet anders; een sjaal of tasje niet in de juiste kleur op voorraad? ‘Wait, wait!’, en het artikel wordt razendsnel uit een van de naburige kramen getoverd. ‘Sir, you buy scarf! I have many different! Special price for you! You need film? You need book? Very cheap!’
De inzet en aanhoudendheid waarmee geprobeerd wordt elke toerist tot klant te maken, illustreert de noodzaak zelfs het kleinste beetje inkomen te vergaren. Want groot zijn de winsten niet waarmee een lange dag werken wordt beloond. En al bestaat zo’n werkdag vooral uit wachten op klandizie, het is nog altijd beter dan de armoe van het platteland. Vrijwel zonder uitzondering komen de marketentsters uit dorpen in de weide omgeving van Angkor, een gebied dat -net als het overgrote deel van Cambodja- gekenmerkt wordt door eindeloze rijstvelden waarop met zwaar werk een minimaal inkomen wordt vergaard. De eerste droom van veel van deze boerengezinnen is de aanschaf van een moto, een brommer die hen in staat stelt producten naar de markt te vervoeren, kinderen naar school te brengen, en uiteindelijk misschien zélf bron van inkomsten wordt: het overvloedige aanbod van motodoptaxi’s in de wat grotere plaatsen maakt duidelijk hoe gewild een baan als taxichauffeur is. Niet voor niets heet Honda’s meest succesvolle model hier ‘Dream’.




Sok’s begroeting is enthousiast. ’Hello, you are back! Very good! Where is madaam?’ We leerden hem kennen toen ik een paar maanden eerder begon aan dit project. Ik vertel hem dat ik deze keer zonder mijn vrouw ben, dat zij weer moet werken en in Nederland bleef. ‘You are lucky man! Many times in Cambodia!’. Dat kan ik niet ontkennen. Sok werkt sinds een jaar als tuktukchauffeur. Net als zijn vrouw is hij onderwijzer, maar het maandloon van 30 dollar, opgeteld bij dat van zijn vrouw, is onvoldoende om een gezin met drie kinderen te onderhouden. Een oom bood uitkomst; hij investeerde in een tuktuk, het tweewielig door een brommer getrokken voertuigje waarmee Sok nu de straten van Siem Reap afstroopt, op zoek naar klanten. Op goede dagen brengt hij ‘s avonds 10 dollar mee naar huis, maar vaker komt hij thuis zonder verdiensten. De concurrentie is enorm; je moet geluk hebben wil een toerist jou uitkiezen om zich een dag langs de tempels te laten rijden. Van lokale klanten hoeft hij het niet te hebben; de marktvrouwen betalen hem een paar honderd Riel om met hun manden vis of groente naar de markt te worden gebracht.
Menig bezoek aan de tempels wordt afgesloten met een rondje ‘oude markt’ in het centrum van Siem Reap. Naast het overvloedige aanbod van vis, vlees, groente en fruit, vindt men op Psar Chas ook een scala aan souvenirs. De meeste souvenirstalletjes zijn te vinden aan de buitenrand van het complex. Wie hier snuffelt tussen de overvloed aan houtsnijwerk, Cambodjaans ‘antiek’, textiel, boeken en prullaria, blijft nooit ongezien: souvenirjagers krijgen onherroepelijk te maken met de minst fortuinlijken van het land, de bedelaars.
Vrijwel zonder uitzondering slachtoffer van een landmijn, zijn zij levende getuigen van Cambodja’s gewelddadige geschiedenis. De meesten verloren een hand of been, sommigen zelfs zeer recent. Door hun handicap veroordeeld tot bittere armoede, zien veel van hen geen andere uitweg dan met bedelen hun kostje te vergaren. Twee stompjes die je met moeite een pet voorhouden, het restant van een been dat als een vreemd dier uit de opgerolde broekspijp hangt, een verwoest gezicht dat vlak voor het jouwe opduikt; het zijn beelden die ongemakkelijke gevoelens oproepen. Gewend om genegeerd te worden, hebben Siem Reap’s bedelaars zich ontwikkeld tot ware achtervolgingskunstenaars.
Toeristen voelen zich vaak zichtbaar voor een dilemma geplaatst; door niets te geven riskeer je een schuldgevoel, wél wat geven is het teken voor collega-bedelaars om toe te stromen en de gever met nog meer vasthoudendheid te achtervolgen. Voor de bedelaars bestaat een dergelijk dilemma niet; de meesten van hen ontbreekt het aan elke keuze. Vaak dakloos, ongeschoold en niet in staat lichamelijk werk te doen, zijn ze kansloos op de arbeidsmarkt. Gedwongen te bedelen, verliezen zij hun waardigheid, hun hoop, hun toekomst.
Hoe moeilijk ook, sommige mijnslachtoffers proberen zich toch te ontworstelen aan deze vicieuze cirkel. Sovantha, vader van 6 kinderen, verloor beide benen aan een landmijn maar weigerde te berusten in zijn lot. Met grote wilskracht slaagde hij er in min of meer zelfvoorzienend te worden; vanaf een zelfgemaakte driewieler verkoopt hij boeken, ansichtkaarten en kleine souvenirs. Gesteund door enig succes probeert hij andere landmijnslachtoffers over te halen zijn voorbeeld te volgen. Ik tref hem op de hoek van de oude markt. Hij lijkt niet verbaasd me hier opnieuw te zien, na mijn vertrek, nu een paar maanden geleden. Opgetogen vertelt hij van zijn nieuwste triomfen: sinds kort heeft zijn organisatie -Angkor Association for the Disabled de officiële status van NGO. De benodigde 200 dollar kwam van een rondreizende journalist die het geld via een oproep op z’n website in korte tijd bij elkaar kreeg. En dan was er nog die toeriste: geraakt door het lot van de landmijnslachtoffers en zijn initiatief, schonk ze spontaan 250 dollar. Sovantha lacht: ‘Genoeg voor een nieuw stalletje, compleet met inventaris!’ Kandidaten heeft hij al: Muny en Narin, een jong echtpaar met 2 kinderen. Hij mist een been, zij een van haar handen.




Siem Reap, hoofdplaats van de gelijknamige provincie en uitvalsbasis voor het bezoeken van de tempels, groeide in korte tijd uit tot boomtown. Was hier tien jaar geleden nog nauwelijks een toerist te bekennen, anno 2004 telt het stadje honderden guesthouses en vele tientallen hotels. Uiteraard kon de snelle groei van de toeristenbranche niet zonder investeringen. Grootschalige investeringen waarvoor in Cambodja het kapitaal ontbrak. Veel van de uiterst luxueuze hotels die Siem Reap inmiddels kent, zijn dan ook gebouwd met buitenlands kapitaal en in buitenlandse handen; vaak die van exorbitant rijke Thai. Gevoegd bij de talloze voorzieningen van mindere allure ontstond zo in Siem Reap een kaleidoscopisch maar vaak schrijnend beeld: fourwheeldrives uit de duurste klasse banen zich een weg langs kreupele bedelaars, westerse jongeren doen zich tegoed aan cocktails terwijl een bewaker groepjes straatkinderen op afstand houdt. Het zijn taferelen waar de bevolking van Siem Reap niet van opkijkt; voor de meesten van hen biedt het toerisme een kans die ze maar al te graag aangrijpen.
Zoals de familie Chhan, afkomstig uit een van de vissersdorpen aan het Tonle Sap meer. Met hard werken en een forse lening slaagden zij er in een guesthouse in Siem Reap te beginnen. Inmiddels is Saron, de oudste zoon, vol vuur over de uitbreidingsplannen: ‘Het stuk land achter de poel is groot genoeg voor 10 cottages; die gaan we bouwen als we genoeg hebben verdiend, -in traditional Cambodian style, op palen en met een dak van palmblad. Maar van binnen modern, met airconditioning en misschien TV!’
Siem Reap kan zonder meer een plaats van extremen genoemd worden. Economisch, cultureel, sociaal; uitersten zijn er op allerlei gebied: Wie het zich kan permitteren, geniet in het Raffles Grand Hotel d’Angkor ultieme luxe voor 1900 dollar per nacht. Maar op een steenworp afstand vind je ook voor 2 dollar een bed. Is het stadje enerzijds een economisch mekka; anderzijds is ze het werkterrein van tientallen hulporganisaties. Terwijl het monotone gezang van monniken klinkt, loungen een deur verderop westerse jongeren in de hipste bar van Siem Reap. Toch levert dit amalgaam van culturen, klassen en activiteiten opmerkelijk weinig conflicten op. Niettemin was ik meer dan eens getuige van situaties die daar makkelijk aanleiding toe kunnen geven; vaak door beschamende staaltjes westerse botheid. Zoals de Fransman die bewapend met een arsenaal aan camera’s, zijn statief posteert op armlengte van een bejaarde non, haar minutenlang filmt en fotografeert en vervolgens haar verzoek om ‘a small donation to the Buddha’ negeert en wegloopt. Of het groepje kortgebroekte Amerikanen dat luidkeels pratend een tempel binnenkomt en op grote witte Nikes dwars door een ceremonie stampt. En de NGO-expat die z’n chauffeur afblaft omdat hij de oude Landcruiser niet snel genoeg aan de praat krijgt.
Een verklaring voor de meestal vreedzame afloop van dergelijke situaties is misschien te vinden in het boeddhisme dat tolerantie leert, en het ruimte laten aan de ander. Ook ligt het niet in de aard van de doorgaans ingetogen en bescheiden Khmer om conflicten aan te gaan. Maar het is vooral hun economische afhankelijkheid die maakt dat veel Cambodjanen zich meer laten welgevallen dan hen lief is. Duidelijk is ook hoezeer de omgangsvormen tussen Cambodjanen en westerlingen binnen enkele jaren tijd veranderden. Was de traditionele sampeah -het voor de borst tegen elkaar plaatsen van beide handpalmen, vergezeld door een lichte buiging- de normale groet, nu is het geen uitzondering meer dat tuktukchauffeurs hun klanten op de schouders slaan. Culturele aanpassing blijkt vaak een zaak van eenrichtingsverkeer.



Is Angkor Wat het grootste, bekendste en best behouden bouwwerk van Angkor, Ta Prohm spreekt het meest tot de verbeelding. Hier won Moeder Natuur. Door wurging, verstikking, door tomeloze kracht en eindeloos geduld. Enorme steenmassa’s, torens, kolossale poorten; alles wordt opzij gedrukt of opengereten door wortels zo dik dat je ze met geen twee armen kunt omvatten. Van bomen zo groot dat alleen al hun voet een kapel kan omsluiten. Met een onontkoombare wurggreep en alle tijd van de wereld nemen de banyan- en vijgenbomen het op tegen bouwwerken waaraan generaties hun bloed, zweet en tranen verloren. Hun angstaanjagend grote wortelstelsels pletten metersbrede galerijen totdat de schitterend bewerkte stenen niets anders rest dan zich na lange strijd weer over te geven aan Moeder Aarde. Schimmels, mossen en de cyclus van tropische seizoenen bezegelen vervolgens het lot van wat bouwmeesters voor de eeuwigheid hadden bedoeld.
Ta Prohm is een van de tempels die diende als filmset voor Tomb Raider, de succesfilm naar het gelijknamige computerspel.
In een Amerikaanse documentaire die ik jaren geleden zag, werd Angkor al bestempeld als ‘real Indiana Jones territory’, een kwalificatie die het ergste deed vrezen. Waar ik destijds bang voor was, blijkt inmiddels realiteit: Nu, ruim drie jaar nadat het circus van lampen, kabels en camera’s vertrok, is nog steeds een houten constructie te zien die als een groot litteken het hart van de tempel doorsnijdt. Het fragiele evenwicht tussen de tonnen wegende stenen laat verwijdering van de camerabrug niet meer toe. De status van werelderfgoed die Angkor in 1992 door UNESCO toegewezen kreeg, heeft niet kunnen verhinderen dat blijvende schade werd toegebracht aan een van de meest fascinerende tempels binnen het heiligdom.



Twee weken later spreek ik Saron opnieuw. Tussen af en aanlopend personeel- neefjes en nichtjes helpen in de bediening en met schoonmaken- gaat hij zitten en vertelt dat het opschiet met de plannen; een Engelsman die hier al meermalen te gast was, wil wel investeren. Tegen een deel van de winst is hij bereid de familie de benodigde 20.000 dollar te lenen. Het percentage moet nog worden afgesproken maar het zal in elk geval gunstiger zijn dan de 10% rente per maand die op de plaatselijke geldmarkt gebruikelijk is. ‘So maybe next year we have bungalows!’ Hoewel zijn optimisme gerechtvaardigd lijkt -in het hoogseizoen moet Saron regelmatig nee verkopen- is het de vraag of de wal het schip niet gaat keren. Nu al concurreren guesthouses met prijzen van drie, vier dollar per nacht voor een kamer met toilet, douche en fan. En dan gaat het beslist niet om de bordkartonnen hokjes die je elders in Azië treft. Daarnaast laat de bouw van kolossale hotels zien dat er nog lang geen eind komt aan de wildgroei van accommodatie in Siem Reap. Maar angst voor verzadiging van de markt valt nergens te bespeuren. Aannemers doen goede zaken en de eindeloze stroom fietsers die ‘s middags om vijf uur de bouwputten verlaat, laat zien hoezeer investeerders geloven in de onbeperkte groei van het toerisme.




‘s Avonds merk ik dat veel van de tuktuk- en motodopchauffeurs er nog een verdienste naast hebben. In het donker laverend langs gaten in wegdek en trottoirs wordt me op gedempte toon gevraagd: ‘You want lady?, Boomboom?’. En even verderop: ‘Sir, you want girl?, Very young!’
Wat ik nooit hoorde toen ik hier samen met mijn vrouw was, wordt me nu in allerlei variaties op het thema aangeboden: ‘Mister, you want special massage?’, ‘I have nice lady, she very good blow-job!’, ‘Sir, you want fuck?’. Mijn weg vervolgend blijkt ook marihuana -ganja- tot de nering van de beroepsgroep te horen.



Pol Pot, Khmer Rouge, Killing Fields; voor velen zijn het de eerste associaties met Cambodja. Hoewel de littekens van het schrikbewind ook na 25 jaar nog overal zijn te zien, bestaan er routes om ze te vermijden. Wie naar Angkor vliegt, heeft het ook wat dit betreft het gemakkelijkst. De route van Siem Reap International Airport naar een willekeurig hotel laat betrekkelijk weinig zien van desperate armoede die de bus- of bootreiziger op het netvlies krijgt. De reis naar Angkor per Royal Express, Rambo of een van de andere boten vanuit Phnom Penh, biedt een boeiender perspectief.
Niet in het minst door het leven langs en op het water, dat zich gedurende een groot deel van de reis aan de passagier ontrolt. Totdat het Tonle Sap meer bereikt is, voert de tocht over de gelijknamige rivier; de levensader van een groot deel van Cambodja. Vrijwel nergens in het stroomgebied is sprake van duidelijke oevers. Die verplaatsen zich met de seizoenen. Niettemin wonen er hele gemeenschappen langs de Tonle Sap rivier. In huizen van palmblad, bamboe, golfplaat en planken. Op metershoge palen, om de bewoners en hun schaarse bezit nog enigszins droog te houden. Op een enkel drooggevallen stukje grond grazen koeien en wat buffels. Prauwen voorzien in het noodzakelijke transport.
Wat aanvankelijk afval lijkt, blijken bij nadere beschouwing drijvers: lege blikken motorolie, plastic flessen en oude jerrycans, alles wat drijft wordt gebruikt om netten mee uit te zetten. Want het is vooral visvangst waarmee de bevolking van deze moerassige omgeving zich een bestaan verschaft.
De met toeristen beladen boot die de wereld van wuivend riet en waterhyacinten voor korte tijd woest doet golven, mag dan voor de kleinsten aanleiding zijn om enthousiast te zwaaien, voor ieder ander betekent zij slechts een korte onderbreking van het dagelijks werk. Met het uiterlijk en formaat van een klein passagiersvliegtuig en een snelheid van zo’n 60 kilometer per uur, raast de Rambo in een uur of vijf naar zijn bestemming. Passagiers hebben de keuze uit een vliegtuigstoel in de doorgaans steenkoude cabine, of een plaatsje op het halfronde dak van de hydrofoil. Zowel in de passagiersruimte als op het dak is het lawaai oorverdovend. Binnen door de dieselmotoren die men vergeefs probeert te overstemmen met een Khmer sprekende James Bond op video, buiten vooral door de wind die bij deze snelheid aanzienlijk is.
Phnom Krom -de lage berg- markeert het einde van de reis, de resterende 12 kilometer over de weg niet meegerekend. Vormden onderweg het water en de snelheid van de boot een buffer tussen toerist en de troosteloze armoede waarin veel Cambodjanen leven; op de ‘pier’ bij Phnom Krom is die afstand er niet. Slechts enkele meters breed, strekt zich over grote afstand een modderig dijkje uit waaraan honderden gezinnen wonen. Gehuisvest in gammele, halfopen hutjes van stokken, rottend palmblad en plastic zakken, proberen zij te overleven op wat het Boat Station wordt genoemd. Aan de dagelijkse invasie van toeristen hebben zij part nog deel. Wel is hun kleine stukje vaste grond voor korte tijd het toneel van trekken, duwen, bieden en afdingen. Motodopchauffeurs, maar ook meer en meer bezitters van een ‘luxe wagen’, pikken er hun klanten op, hopend op een commissie van het guesthouse of hotel. Én misschien een paar dagen werk als chauffeur…

Van alle toeristen die Angkor bezoeken, komt meer dan de helft uit Aziatische landen. Zuid Korea en Japan voeren de lijst aan, gevolgd door Taiwan en Thailand. Terwijl westerse bezoekers meest individueel naar Cambodja reizen, komt het gros van de Aziaten in groepsverband. Geen wonder dus dat de grote bouwprojecten mikken op de massa’s uit het Oosten; veel van de middenklasse hotels die aan National Road No. 6 verrijzen, zijn bedoeld voor in Japan of Korea geboekte groepstours. Met een gemiddelde prijs van 75 dollar per nacht, laten westerse backpackers deze hotels links liggen. Zij vinden onderdak in de centraler gelegen guesthouses van Siem Reap. Ook het nachtleven laat zien hoezeer de circuits van westerlingen en Aziaten verschillen. Waar jonge Britten, Australiërs en Hollanders ‘s avonds moeiteloos de weg naar Pub Street vinden, is dit voor hun Aziatische leeftijdgenoten onbekend terrein. Slapen, eten, vertier; in alles is voorzien bij een packagetour en er lijkt dus weinig reden het hotel te verlaten.
Pub Street is ook de plek waar reiservaringen worden uitgewisseld, contacten gelegd en theorieën gedebiteerd. Een van die theorieën is dat Thai Airways de overheid in Phnom Penhbetaalt om verdere ontwikkeling van National Road No. 6 tegen te houden. Hoewel corruptie in Cambodja gemeengoed is, lijkt een andere reden voor de nog altijd deplorabele conditie van deze weg waarschijnlijker. Het merendeel van de toeristen vanuit de Thaise kant bestaat uit jonge low-budgetreizigers. Gezien de prijs van een busticket op Khao San Road, Bangkok’s befaamde backpackersparadijs, is vliegen voor hen geen optie. Daarnaast dankt Cambodja zijn aantrekkingskracht op veel jongeren juist aan de zweem van avontuur die- gevoed door verhalen over junglepaden, kapotte bruggen en zich schuilhoudende Khmerstrijders- nog rond het land hangt. Wanneer het merendeel van de toeristen dan ook nog bestaat uit Japanners en Koreanen die Siem Reap via de lucht bereiken, dringt zich de vraag op of het opknappen van de 150 kilometer weg tussen Poipet en Siem Reap de investering wel waard is.




Theary lacht verlegen. Op de vraag wie van hen ik mag interviewen, schuiven haar collega’s Theary naar voren. Ze ontdoet zich van haar krama, de geruite hoofddoek die de meeste plattelanders dragen. Handig tegen de brandende zon, het zweet en het stof. En dat is er volop, om half twee ‘s middags hier op de bouwplaats aan de drukke Road Nr. 6. Theary werkt sinds 5 maanden in de bouw. Ze is 21 en dit is haar eerste betaalde baan. Ze verdient een dollar per dag.
Voorheen werkte ze met haar drie broers en zusje op het rijstveld van haar ouders. Inmiddels is ze een paar maanden niet meer thuis geweest; haar dorp ligt op vier uur fietsen van Siem Reap. Bovendien werkt ze 7 dagen per week. Gelukkig kon ze voor onderdak bij familie hier in de stad terecht. Theary begint om 7 uur ‘s ochtends en is om 5 uur klaar. Op het heetst van de dag is er twee uur pauze. Meestal slaapt ze dan wat, in een hangmat onder het afdak. Want het is vermoeiend, dat gesjouw met zand en cement. Maar ja, vandaag met die vreemde grote buitenlander en haar nieuwsgierig giechelende collega’s komt dat er niet van.





‘You expect me to pay for this shithole?, No way, and that’s for sure!’ En om zijn woorden kracht bij te zetten loopt hij weg, het donker in. Twee- misschien drieëntwintig, schat ik hem. Zijn accent laat weinig te raden over, Amerikaan. Nog drie kwartier naar Siem Reap, had de chauffeur van het busje gezegd. Tien minuten, even een sanitaire stop en de gelegenheid om wat te drinken. Het stalletje bestaat uit niet veel meer dan een koelbox, wat plastic stoeltjes, een stoffige vitrine en een toilet-, aan de zijkant van wat het huis moet zijn.
De passagiers scharrelen wat rond om de benen te strekken of een sigaretje te roken. Een enkeling koopt een pakje kauwgom, een fles water. Toilet – 500 Riel, meldt het bordje onder de TL-buis, waar inmiddels een wolk muggen en nachtvlinders omheen danst. De vrouw kijkt met ingehouden woede in de richting waarin de jongen verdween. Wat kan ze nog meer doen, het stáát er toch duidelijk, lijkt ze te denken. Haar oudste, die een beetje Engels spreekt, vermaakt zich met de andere toeristen, de kleinsten er nieuwsgierig omheen. De bus start al weer, zwarte dieseldamp mengt zich met het stof van de weg.




afslag ANGKOR kwam tot stand met steun van het Materiaalfonds en de NCDO
(copyright alle tekst en beeld: Linus Harms)

